De eigenaar van het auteursrecht moet bewijs voorleggen waaruit voldoende blijkt dat hij eigenaar is van de intellectuele eigendomsrechten

C-628/21

Castorama Polska en ‘Knorr’

Handhaving: Informatierecht

27 Apr 2023

de achtergrond van de zaak

De zaak gaat over een natuurlijk persoon, TB, die zich bezighoudt met de online verkoop van decoratieve artikelen, waaronder mechanisch gereproduceerde afbeeldingen met eenvoudige afbeeldingen, beperkte kleuren, geometrische figuren en korte zinnen. TB claimde de maker van deze afbeeldingen te zijn en beweerde dat deze afbeeldingen als “werken” onder het auteursrecht vallen.

Castorama Polska en Knorr brachten reproducties van deze afbeeldingen en soortgelijke afbeeldingen van Knorr op de markt zonder de auteur of de herkomst van de betrokken producten te vermelden. Castorama Polska en Knorr verkregen geen toestemming van TB voor de reproducties of de verkoop van deze reproducties.

TB stelde een vordering in bij de Sąd Okręgowy w Warszawie (Regionale Rechtbank, Warschau, Polen) tot het verkrijgen van informatie over de betrokken reproducties ter ondersteuning van haar vordering wegens inbreuk op het auteursrecht en, subsidiair, een vordering tot schadevergoeding wegens oneerlijke concurrentie. TB stelde dat zij het economische en morele auteursrecht bezat en dat de informatie essentieel was voor het starten van een rechtszaak wegens auteursrechtinbreuk. Castorama Polska stelt dat de afbeeldingen moeten worden aangemerkt als “werken” en stelt dat TB onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar economische rechten op deze reproducties vast te stellen. TB's bewijs is beperkt tot het overleggen van afdrukken van webpagina's waarop artikelen worden getoond die te koop zijn op haar online winkel en facturen die vanaf 2014 zijn opgemaakt.

De verwijzende rechter wenst te vernemen of artikel 8, lid 1, van de handhavingsrichtlijn vereist dat de verzoeker in een procedure wegens inbreuk op de intellectuele-eigendomsrechten bij het indienen van een verzoek om informatie het bewijs levert dat hij de rechtmatige eigenaar is van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht. Subsidiair wenst het te bepalen of het voldoende is dat de verzoeker redelijke ondersteuning verstrekt voor zijn bewering dat hij de rechtmatige eigenaar is, met name wanneer het verzoek om informatie wordt ingediend voordat een vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld wegens inbreuk op het genoemde intellectuele-eigendomsrecht.

het oordeel

Het Hof stelt dat de bewoordingen van artikel 8 lid 1 van de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten niet expliciet het bewijs van de hoedanigheid van de verzoeker als houder van het intellectuele-eigendomsrecht vereisen (punt 32) en dat artikel 4 van de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechtenverwijst naar de ‘houders van intellectuele-eigendomsrechten’, zou deze bepaling zo kunnen worden begrepen dat de verzoeker bij de toepassing van artikel 8 van deze richtlijn moet aantonen dat hij daadwerkelijk de houder van het betrokken intellectuele-eigendomsrecht is” (punt 35).

Het Hof benadrukt echter dat het bij de uitlegging van bepalingen van Europees recht essentieel is om rekening te houden met de context en de doelstellingen die met de regels worden nagestreefd. Andere artikelen in de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, zoals de artikelen 6, 7 en 9, geven aan dat verzoekers “redelijkerwijs beschikbaar bewijs” moeten leveren om hun vorderingen te ondersteunen en het doel van de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten is om “een hoog, gelijkwaardig en homogeen niveau van bescherming van intellectuele eigendom te waarborgen” (punt 39).

Bovendien is het Hof van mening dat de procedure voor het opvragen van informatie krachtens artikel 8, lid 1, een afzonderlijke procedure is, die losstaat van inbreukprocedures. Het Hof heeft benadrukt dat het recht op informatie uit hoofde van artikel 8, lid 1, niet beperkt mag blijven tot inbreukprocedures, maar ook van toepassing is op afzonderlijke procedures na beëindiging van een actie of een schadevergoedingsactie. Dit recht op informatie is gekoppeld aan het fundamentele recht op een doeltreffende voorziening in rechte en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Daarom dient het verzoek om informatie op grond van artikel 8 van de handhavingsrichtlijn een ander doel dan inbreukprocedures, en zou de toepassing van dezelfde bewijsnormen het praktische nut van de afzonderlijke procedure van artikel 8 van de richtlijn ondermijnen.

Gelet op het bovenstaande concludeert het Hof dat het bewijsmateriaal dat wordt overgelegd in het kader van een verzoek om informatie op grond van artikel 8 van de handhavingsrichtlijn moet worden beoordeeld met inachtneming van de aard van het intellectuele-eigendomsrecht en eventuele specifieke formaliteiten in verband met het eigendomsrecht. Overweging 17 van de richtlijn benadrukt dat de maatregelen, procedures en rechtsmiddelen rekening moeten houden met de specifieke kenmerken van elk geval, met inbegrip van de kenmerken van het intellectuele-eigendomsrecht en de (on)opzettelijke aard van de inbreuk. Dit betekent dat lidstaten en nationale rechtbanken verplicht zijn ervoor te zorgen dat verzoeken om informatie op grond van artikel 8 van de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten niet worden misbruikt.

In procedures betreffende inbreuken op een intellectuele-eigendomsrecht op grond van artikel 8, lid 1, van de HandhavingsrichtlijnRichtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechtenmoet de verzoeker met het oog op een verzoek om informatie op grond van artikel 8 alle redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal verstrekken dat de rechter bij wie dat verzoek is ingediend, in staat stelt zich er met een voldoende mate van zekerheid van te vergewissen dat de verzoeker de houder van het recht is, door bewijsmateriaal over te leggen dat met de aard van dat recht en met de eventueel toepasselijke bijzondere formaliteiten overeenstemt” (punt 55).

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam