Vijf jaar gevangenisstraf voor merkinbreuk onevenredig

C-655/21

Bulgaria t G.ST.T

Handhaving: Schade

19 Oct 2023

de achtergrond van de zaak

G.ST.T. is eigenaar van een eenmanszaak die zich bezighoudt met de verkoop van kleding. De Bulgaarse autoriteiten hebben namaakgoederen in beslag genomen die te koop werden aangeboden in een door deze handelaar gehuurde handelszaak. Geen van de benadeelde rechtspersonen heeft een verzoek tot schadevergoeding tegen G. ST. T. ingediend of getracht een civiele vordering aan deze procedure te voegen.

De Rayonna prokuratura Burgas, TO Nesebar (Openbaar Ministerie van het district Burgas, afdeling Nesebar, Bulgarije) was van mening dat G. ST. T. aldus, zonder toestemming van de houders van de exclusieve rechten, in het economisch verkeer merken had gebruikt die onder deze exclusieve rechten vallen en dat deze activiteit “aanzienlijke schadelijke gevolgen” had veroorzaakt, zodat de betrokkene voor de rechtbank van Rayonen sad - Nesebar (arrondissementsrechtbank te Nesebar, Bulgarije), de verwijzende rechter, werd beschuldigd van het strafbare feit van gekwalificeerde merkinbreuk, zoals voorzien in artikel 172 ter, lid 2, van het Bulgaarse strafwetboek. De Bulgaarse wettelijke regeling bevat bepalingen die dezelfde gedraging zowel als strafrechtelijke als als bestuursrechtelijke inbreuk omschrijven.

Met zijn eerste en tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 13 van de handhavingsrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling en rechtspraak volgens welke de omvang van de geleden schade deel uitmaakt van de bestanddelen van het strafbare feit van gekwalificeerde merkinbreuk. Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, vraagt de verwijzende rechter zich af of een op een vermoeden gebaseerde schadevaststellingsregeling strookt met de normen van deze richtlijn. (punt 25)

Met zijn derde en vierde vraag vraagt de verwijzende rechter het Hof of het opleggen van zowel een langdurige gevangenisstraf als een zware geldboete, in combinatie met de inbeslagneming en vernietiging van namaakgoederen, verenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel van artikel 49, lid 3, van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01). (punt 47)

het oordeel

Het Hof oordeelt dat de eerste en tweede vraag niet-ontvankelijk zijn: “Aangezien de handhavingsrichtlijn niet van toepassing is op nationale regels inzake strafrechtelijke procedures en straffen in geval van schending van intellectuele-eigendomsrechten, is de door de verwijzende rechter met zijn eerste en tweede vraag gevraagde uitlegging van deze richtlijn niet noodzakelijk voor de beslechting van het geschil in het hoofdgeding, dat een zuiver strafrechtelijke procedure is.” (punt 32).

Met betrekking tot de derde en vierde vraag overweegt het Hof ten aanzien van zijn bevoegdheid dat wanneer de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van de TRIPs-overeenkomst nakomen, waaronder de verplichting om ten minste in gevallen van opzettelijke namaak van merken of piraterij van auteursrechten op commerciële schaal in strafrechtelijke procedures en sancties te voorzien, zij moeten worden geacht het Unierecht uit te voeren in de zin van artikel 51, lid 1, van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) en het Hof bevoegd is.

Met betrekking tot de inhoud van de derde vraag oordeelde het Hof allereerst dat op grond van het legaliteitsbeginsel van strafbare feiten en straffen, dat is neergelegd in artikel 49, lid 1, van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01), strafrechtelijke bepalingen moeten voldoen aan eisen van toegankelijkheid en voorspelbaarheid, zowel wat betreft de definitie van het strafbare feit als wat betreft de strafmaat. Dit houdt in dat in de wetgeving duidelijk moet worden omschreven wat strafbare feiten zijn en welke straffen erop staan.

Volgens het Hof van Justitie voldoet de Bulgaarse wet aan dit criterium: “Artikel 49, lid 1, van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) moet aldus worden uitgelegd dat het legaliteitsbeginsel inzake delicten en straffen niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die, wanneer een merk in het economisch verkeer wordt gebruikt zonder toestemming van de houder van het uitsluitende recht, bepaalt dat dezelfde gedraging kan worden gekwalificeerd alseen inbreuk op het Gemeenschapsrecht, dat eenzelfde gedraging zowel als administratief delict als als strafrechtelijk delict kan worden gekwalificeerd, zonder dat deze regeling criteria bevat aan de hand waarvan een onderscheid kan worden gemaakt tussen het administratief delict enerzijds en het strafrechtelijk delict anderzijds, waarbij het delict in het strafrecht en in het merkenrecht in soortgelijke of identieke bewoordingen wordt omschreven. ” (punt 59)

Met betrekking tot de vierde vraag benadrukt het Hof dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale bepalingen uitvoering geven aan artikel 61 van de TRIPS-overeenkomst, waarbij de zwaarte van de straffen niet onevenredig mag zijn aan de overtreding. (punt 62). Volgens de bestaande rechtspraak mogen de krachtens de nationale wetgeving toegestane strafmaatregelen niet verder gaan dan nodig is ter bereiking van de door die wetgeving rechtmatig nagestreefde doelstellingen. Voorts hebben de lidstaten, bij gebreke van EU-wetgeving op het gebied van de toepasselijke sancties, de bevoegdheid om de aard en de hoogte van de sancties vast te stellen. (punt 63/64). Het Hof oordeelt voorts dat het evenredigheidsbeginsel vereist dat bij de bepaling van de sanctie en de vaststelling van het bedrag van de geldboete rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van het concrete geval.

Wanneer de nationale wetgeving voorziet in de cumulatie van strafrechtelijke sancties, zoals de combinatie van geldelijke sancties en vrijheidsstraffen, zijn de bevoegde autoriteiten dus verplicht om ervoor te zorgen dat de zwaarte van alle opgelegde sancties niet zwaarder is dan de ernst van het vastgestelde strafbare feit, anders zou het evenredigheidsbeginsel niet worden geëerbiedigd.

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam