De achtergrond van de zaak
In augustus 2023 heeft Edison een aanvraag tot inschrijving van een EU-beeldmerk “EDISON” ingediend voor waren van klasse 4 van de classificatie van Nice. Deze inschrijving werd voltooid in 2013. In juni 2015 diende Edison een verzoek in om “Elektrische energie” in klasse 4 op te nemen. De onderzoeker wees het verzoek af met het argument dat het de lijst van geclaimde waren tijdens de registratie zou uitbreiden. Edison tekende beroep aan.
De kamer van beroep verwierp het beroep van Edison met het argument dat “elektrische energie” niet uitdrukkelijk wordt genoemd in de bewoordingen of in de alfabetische lijst van waren in klasse 4 van de achtste uitgave van de classificatie van Nice. Bijgevolg heeft de kamer van beroep geoordeeld dat Edison bij de indiening van de merkaanvraag niet de bedoeling kon hebben gehad om “elektrische energie” op te nemen. Bovendien stelde de kamer van beroep dat het gebruik van elektriciteit voor het aandrijven van motoren tijdens de aanvraagperiode marginaal was in de Europese Unie. Zij vond het bewijs van Edison onvoldoende om aan te tonen dat elektrische energie deel uitmaakte van de waren van klasse 4, zelfs als een 'alternatieve brandstof'. Edison vervolgde de zaak voor het Gerecht, maar ook deze rechtbank verwierp het middel van Edison.
Edison ging in hoger beroep bij het Hof van Justitie en beriep zich daarbij op twee hoofdgronden. Het eerste middel herhaalde het argument dat Edison voor het Gerecht had aangevoerd, namelijk dat de uitsluiting van elektrische energie was gebaseerd op een onjuiste uitlegging van de termen “verlichtingsstoffen”, “brandstoffen (met inbegrip van motorbenzine)” en “carburants”/“motorbrandstof” in de achtste uitgave van de classificatie van Nice. Het tweede middel betreft procedurele aspecten. Edison stelde dat haar procedurele rechten waren geschonden en dat artikel 75 van de Merkenverordening 207/2009Verordening [EG] nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk was geschonden.
Het oordeel
Het HvJEU verwerpt beide beroepsgronden. Met betrekking tot het eerste middel, waarin Edison het Gerecht verwijt dat het zich concentreert op “ontologische” kenmerken in plaats van een “functionele” benadering te kiezen, stelt het Hof dat Edison niet de specifieke punten in het bestreden arrest heeft genoemd die haar argument behandelen. Bovendien stelt het Hof dat “de termen ‘verlichtingsstoffen’, ‘brandstoffen’ en ‘autobrandstoffen’/”motorbrandstof“ volgens hun gebruikelijke en gewone betekenis geen elektrische energie omvatten”(punt 46). Ondanks functionele gelijkenissen wordt elektrische energie geacht buiten de letterlijke betekenis van het begrip “brandstof” te vallen. Wat het tweede middel in hogere voorziening betreft, verwerpt het Hof het argument van Edison als niet-ontvankelijk, aangezien het woordelijk de argumenten overneemt die voor het Gerecht zijn aangevoerd zonder specifieke onjuiste rechtsopvattingen aan te wijzen (Mamoli Robinetteria/Commissie, C-619/13 P).
Bovendien wijst het Hof op specifieke punten waarin het Gerecht de uitsluiting van elektriciteit uit klasse 4 van de achtste uitgave van de classificatie van Nice grondig analyseert. Bovendien sluit het Hof zich aan bij het standpunt van het Gerecht dat “bepaalde” automodellen die geheel of gedeeltelijk door elektrische energie werden aangedreven, reeds op de markt waren gebracht“, maar “dat de ontwikkeling op de Europese markt van met elektrische energie aangedreven automodellen pas meerdere jaren na de indiening van de betrokken merkaanvraag „daadwerkelijk” had plaatsgevonden” (punt 67). Bijgevolg concludeert het Hof dat de analyse van het Gerecht consistent en zonder tegenspraak blijft, wat leidt tot de verwerping van het tweede middel in hogere voorziening.