Promotieaankondigingen voor radioprogramma's moeten worden meegeteld bij de berekening van de reclametijd op televisie, wanneer deze aankondigingen niet onder de eigen aankondigingen van de tv-zenders vallen.

C‑255/21

Reti Televisive SpA t AGCOM

Reclamerecht: Reclamevrijheid

30 Jan 2024

de achtergrond van de zaak

Reti Televisive Italiane Spa (“RTI”) is een Italiaanse audiovisuele mediadienst die diensten aanbiedt via zijn televisiekanalen en 80% van de aandelen van een radiostation bezit.

AGCOM, de omroepautoriteit, legde RTI sancties op wegens overtreding van artikel 38, lid 2, van wetsdecreet nr. 177/2005. AGCOM hield bij de berekening van de zendtijd per uur rekening met reclameboodschappen voor het radiostation, die op de televisiekanalen van RTI werden uitgezonden, met inachtneming van de in die bepaling vastgestelde maxima.

RTI heeft drie rechtszaken aangespannen bij het Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (regionale administratieve rechtbank, Lazio, Italië) met het argument dat reclameboodschappen voor het radiostation moeten worden behandeld als boodschappen in verband met de “eigen programma's” van RTI overeenkomstig artikel 38, lid 6, van wetsdecreet nr. 177/2005. Bijgevolg stelde RTI dat deze aankondigingen moesten worden uitgesloten van de berekening van de zendtijd voor televisiereclame per uur. De regionale administratieve rechtbank wees de eisen af, waarop RTI in beroep ging bij de Cosiglio di Stato (Raad van State, Italië).

De Raad van State heeft het Hof van Justitie om opheldering gevraagd over de vraag of artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2010/13 zo moet worden uitgelegd dat het begrip “aankondigingen door de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma's” ook reclame omvat die door een omroeporganisatie wordt gemaakt voor een radiostation binnen dezelfde groep ondernemingen.

het oordeel

Het HvJ herhaalt de regel in artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2010/13 en benadrukt dat de limiet van 20% voor televisiereclamespots per uur niet van toepassing is op “mededelingen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma's”. Bijgevolg worden zelfs neutrale en informatieve televisieaankondigingen over de programma's van een omroeporganisatie beschouwd als “televisiereclame”, waarvoor een uur limiet geldt tenzij ze worden aangemerkt als “aankondigingen door de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma's”.

Het HvJ gaat in op de vraag of programma's van radiostations die door aankondigingen van een tv-omroeporganisatie worden uitgezonden, als “programma's” kunnen worden aangemerkt. Het HvJ merkt op dat Richtlijn 2010/13 radio-omroepdiensten, die hoofdzakelijk op geluid zijn gebaseerd, van haar werkingssfeer uitsluit, zelfs indien zij vergezeld gaan van onscheidbare audiovisuele elementen. Daarnaast beoordeelt het Hof of, wanneer de televisieomroeporganisatie en de radiozender deel uitmaken van dezelfde economische eenheid, aankondigingen voor de radiozender kunnen worden aangemerkt als “aankondigingen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma's”.

Het Hof preciseert dat volgens artikel 1, lid 1, sub f, van richtlijn 2010/13 een “omroeporganisatie” een aanbieder van mediadiensten voor televisie-uitzendingen is, en een “aanbieder van mediadiensten”, zoals gedefinieerd in artikel 1, lid 1, sub d, van richtlijn 2010/13, een natuurlijke of rechtspersoon is die de redactionele verantwoordelijkheid voor audiovisuele inhoud draagt. De toepasselijke criteria voor het bepalen van redactionele verantwoordelijkheid, waarbij de nadruk ligt op effectieve controle over de programmaselectie en -organisatie. Redactionele verantwoordelijkheid kan niet alleen berusten op economische of organisatorische banden. Om programma's van een omroeporganisatie als “eigen” programma's in de zin van artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2010/13 te kunnen beschouwen, moet de omroeporganisatie de redactionele verantwoordelijkheid voor die programma's dragen. Dit houdt in dat de omroeporganisatie de eindbeslissing moet kunnen nemen over het audiovisuele aanbod en over voldoende middelen moet beschikken. Deze benadering sluit aan bij de doelstelling van de richtlijn om kijkers te beschermen tegen buitensporige reclame.

Het HvJ concludeert dat “artikel 23, lid 2, van richtlijn 2010/13 aldus moet worden uitgelegd dat het begrip ‘aankondigingen van de omroeporganisatie in verband met haar eigen programma's’ geen betrekking heeft op reclameboodschappen van een omroeporganisatie voor een radiostation dat tot hetzelfde concern als die omroeporganisatie behoort, behalve wanneer, ten eerste de programma's waarop deze reclameboodschappen betrekking hebben, “audiovisuele mediadiensten” in de zin van artikel 1, lid 1, sub a, van deze richtlijn zijn, hetgeen impliceert dat zij losstaan van de hoofdactiviteit van dit radiostation, en anderzijds deze omroeporganisatie “redactionele verantwoordelijkheid” draagt voor deze programma's in de zin van artikel 1, lid 1, sub c, van deze richtlijn. ” (punt 40).

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam