Het bestaan van alternatieve ontwerpen met dezelfde functie impliceert op zich niet dat het ontwerp niet wordt bepaald door de technische functie.

C‑684/21

Papierfabriek Doetinchem

Modellen: Functionaliteit

02 Mar 2023

de achtergrond van de zaak

Sprick is een onderneming die verpakkingspapier vervaardigt. Zij is houdster van een Gemeenschapsmodel voor een inpakapparaat. Papierfabriek Doetinchem vervaardigt en verhandelt een product dat concurreert met het door Sprick vervaardigde product.

Sprick heeft op grond van een inbreuk op de aan het model verbonden rechten een vordering ingesteld tegen Papierfabriek Doetinchem strekkende tot onder meer beëindiging van die inbreuk. In reconventie vordert Papierfabriek Doetinchem nietigverklaring van het model op grond dat alle kenmerken ervan uitsluitend door hun technische functie worden bepaald.

Na uitspraken in eerste aanleg en hoger beroep vernietigde het Duitse Bundesgericht het laatste vonnis en verwees de zaak terug naar het Oberlandesgericht Düsseldorf, de verwijzende rechter in deze zaak. Een van de aspecten die de verwijzende rechter moest beoordelen, was het feit dat Sprick houder was van een aantal modelinschrijvingen voor alternatieve vormen die dezelfde technische functie nastreven als het voortbrengsel dat is gecreëerd volgens het model dat in het hoofdgeding aan de orde is.

Bij een nieuwe beoordeling van de zaak erkent de verwijzende rechter dat volgens het arrest in zaak C-395/16 (Doceram) bij de beoordeling of de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel uitsluitend door de technische functie ervan worden bepaald, rekening moet worden gehouden met het betrokken model, de objectieve omstandigheden die aanwijzingen bevatten voor de redenen die de keuze van de uiterlijke kenmerken van het betrokken voortbrengsel hebben bepaald, informatie over het gebruik ervan of het bestaan van alternatieve modellen die dezelfde technische functie vervullen. Vervolgens rijst met betrekking tot het aspect van het bestaan van andere modellen de vraag welke betekenis moet worden gehecht aan het feit dat de houder van het model ook modelrechten heeft voor talrijke alternatieve modellen?

het oordeel

Het Hof interpreteert de vragen aldus dat zij betrekking hebben op de vraag of de technische functie-uitzondering van artikel 8, lid 1, van de GemeenschapsmodellenverordeningVerordening [EG] nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen aldus moet worden uitgelegd dat bij de beoordeling of de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel uitsluitend door de technische functie worden bepaald, rekening moet worden gehouden met de objectieve omstandigheden die de keuze van de uiterlijke kenmerken bepalen, het bestaan van alternatieve modellen die dezelfde technische functie vervullen, of het feit dat de houder van het betrokken model ook modelrechten heeft voor talrijke alternatieve modellen.

Bij de beantwoording van deze vraag herhaalt het Hof zijn eerdere bevindingen in de zaak Doceram en concludeert op basis daarvan dat het bestaan van alternatieve modellen niet doorslaggevend is voor de toepassing van artikel 8, lid 1, van de GemeenschapsmodellenverordeningVerordening [EG] nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen en dat dit “ook geldt wanneer er meerdere alternatieve modellen zijn ingeschreven door de houder van het betrokken model” (punt 22).

Het Hof bepaalt vervolgens dat om te bepalen of de relevante kenmerken van de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel onder artikel 8, lid 1, van de modelverordening vallen, de nationale rechter rekening moet houden met alle objectieve omstandigheden die voor elk individueel geval relevant zijn “in het bijzonder, gelet op het betrokken model, de objectieve omstandigheden die een aanwijzing geven van de redenen op grond waarvan de uiterlijke kenmerken van het betrokken voortbrengsel zijn gekozen, of informatie over het gebruik ervan of het bestaan van alternatieve modellen die dezelfde technische functie vervullen” (punt 22).

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam