Het bestaan van een economisch verband moet worden beoordeeld aan de hand van een methodologische benadering

C-736/18 P

Gugler

Merken: Beschermingsomvang

23 Apr 2020

De achtergrond van de zaak

Op 25 augustus 2003 heeft Gugler GmbH, rechtsvoorganger van Gugler, een aanvraag tot inschrijving van een gemeenschapsbeeldmerk bestaande uit het woordelement “Gugler” voor de klassen 6, 17, 19, 22, 37, 39 en 42 ingediend. Het merk bestaat uit een rechthoek waarvan de bovenste helft zwart is en waarin Gugler in witte letters is geschreven. Op 17 november 2010 heeft Gugler France een vordering tot nietigverklaring ingesteld, die eerst werd toegewezen door de nietigheidsafdeling van het EUIPO. De vordering werd vervolgens vernietigd door de vierde kamer van beroep van het EUIPO.

Gugler France heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht, dat bij arrest van 28 januari 2016 de beslissing van de vierde kamer van beroep van het EUIPO heeft vernietigd. Bij de bestreden beslissing heeft de eerste kamer van beroep het beroep tegen de beslissing van de nietigheidsafdeling verworpen en geoordeeld dat de vordering tot nietigverklaring van het litigieuze merk moest worden toegewezen op grond van artikel 53, lid 1, sub c, van de Merkenverordening 207/2009Verordening [EG] nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk juncto artikel 8, lid 4, van deze verordening.

In het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de eerste kamer van beroep van het EUIPO ten onrechte heeft geoordeeld dat er verwarringsgevaar bestond, aangezien de economische band tussen Gugler France en Gugler GmbH op de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze merk in wezen in de weg stond aan de vaststelling van een dergelijk gevaar. Gugler France betoogde dat het Gerecht de economische band tussen haar en Gugler GmbH onjuist heeft beoordeeld en dus ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen verwarringsgevaar bestond. 

Het oordeel

Het Hof merkt om te beginnen op dat het Gerecht heeft vastgesteld dat in casu de waren waarop het bestreden merk betrekking heeft, door Gugler GmbH worden vervaardigd en door Gugler France worden gedistribueerd. Bijgevolg zouden de klanten kunnen denken dat de betrokken waren en diensten afkomstig zijn van economisch verbonden ondernemingen. Dit vormt echter geen vergissing met betrekking tot de herkomst ervan. Het Gerecht heeft op basis van zijn feitelijke vaststellingen eenvoudigweg geoordeeld dat de economische band tussen Gugler France en Gugler GmbH op de datum van indiening van de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze merk elke vaststelling van verwarringsgevaar uitsloot. De rechtspraak waarnaar rekwirante verwijst, stelt deze benadering niet ter discussie.

Uit Schweppes (C-291/16) blijkt niet dat, om het bestaan van verwarringsgevaar vast te stellen, de economische band moet worden beoordeeld op basis van de band van de houder van de oudere rechten met de aanvrager van het betrokken merk. Onder verwijzing naar Schweppes (C-291/16) merkt het Hof op dat “the concept of ‘economic links’, for the purposes of Directive 2008/95, refers to a substantive, rather than formal, criterion, which is in no way confined to situations in which the goods in question have been put into circulation by a licensee, by a parent company, by a subsidiary of the same group, or by an exclusive distributor” (punt 35). Het Hof vervolgt dat het criterium “in particular, is also fulfilled where, following the division of national parallel trade marks resulting from a territorially limited assignment, the proprietors of those marks coordinate their commercial policies or reach an agreement in order to exercise joint control over the use of those marks, so that it is possible for them to determine, directly or indirectly, the goods to which those marks are affixed and to control the quality of those goods.” (punt 35).

Het bestaan van een economische band veronderstelt geen bijzondere volgorde tussen de betrokken ondernemingen. Het Hof overweegt dat “it may be sufficient in that regard that there is a single point of control within a group of operators in respect of the goods manufactured by one of them and distributed by another, thus ruling out any likelihood of confusion as to the commercial origin of those goods.” (punt 36).

Verder merkt het Hof onder verwijzing naar punt 51 van Schweppes (C-291/16) op dat “the methodological approach adopted by the General Court complies with the requirement that the examination of whether an economic link exists must be conducted globally, taking into account all the relevant circumstances […]  without there being any need to give priority in that connection to methodological principles such as those advocated by the appellant” (punt 37).  

Het Hof concludeert dat de hogere voorziening in haar geheel moet worden afgewezen.

 

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam