Formele afhankelijkheid tussen een partij en haar advocaat betekent niet direct een gebrek aan onafhankelijkheid van de advocaat

C-580/22

Bonnanwalt t EUIPO

Procesrecht: Vertegenwoordiging

30 Jan 2024

de achtergrond van de zaak

Bonnanwalt heeft bij het EUIPO een vordering tot vervallenverklaring ingesteld tegen een EU-merk op basis van niet-gebruik (artikel 58, lid 1, onder a), van de Merkenverordening 2017/1001Verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het merk van de Europese Unie). Het merk werd grotendeels vervallen verklaard door het EUIPO, maar werd gehandhaafd voor een paar resterende diensten. Teleurgesteld door deze uitkomst, stelde Bonnanwalt beroep in bij het Gerecht en vorderde vervallenverklaring van het merk in zijn geheel.

Het Gerecht stelde vast dat de advocaat van Bonnanwalt in dienst was van een advocatenkantoor dat eigendom was van en gecontroleerd werd door de CEO van Bonnanwalt. De advocaat in kwestie was volgens het Gerecht dan ook onvoldoende onafhankelijk in de zin van artikel 51, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht en artikel 19, leden 3 en 4, van het StatuutProtocol [nr. 3] betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie van het Hof van Justitie. Bonnanwalt heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof van Justitie.

het oordeel

Met betrekking tot het begrip “advocaat” (en de (on)afhankelijkheid daarvan) benadrukt het Hof dat, bij gebreke van een verwijzing naar het nationale recht van de lidstaten in het StatuutProtocol [nr. 3] betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie van het Hof van Justitie, dit begrip autonoom en eenvormig moet worden uitgelegd in de gehele Europese Unie (punt 46).

Het Hof verduidelijkt, onder verwijzing naar PJ/EUIPO (zaak C-529/18 P), dat het vereiste van onafhankelijkheid van advocaten in de specifieke context van artikel 19 van het StatuutProtocol [nr. 3] betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie van het HvJ zowel negatieve elementen (het ontbreken van een arbeidsverhouding) als positieve elementen (het naleven van beroepsethische verplichtingen) omvat. Het Hof benadrukt dat de onafhankelijkheid van een advocaat impliceert dat er geen arbeidsverhouding bestaat tussen de advocaat en de cliënt. Bij het definiëren van het positieve aspect van de 'onafhankelijkheid' van een advocaat, benadrukt het HvJ dat advocaten geen banden mogen hebben die een effectieve vertegenwoordiging duidelijk belemmeren, waarbij connecties worden vermeden die de verdediging van het belang van de cliënt binnen de wettelijke en professionele normen belemmeren. Het Hof herinnert er in dit verband aan dat het doel van de taak van vertegenwoordiging door een advocaat in de eerste plaats bestaat in het naar beste vermogen beschermen en verdedigen van de belangen van de opdrachtgever (punten 49-50).

Het Hof merkt op dat het Gerecht heeft vastgesteld dat er weliswaar geen sprake was van een rechtstreekse arbeidsverhouding tussen Bonnanwalt en haar advocaat, maar dat het dienstverband van de advocaat bij het advocatenkantoor, dat eigendom is van en geleid wordt door Bonnanwalt, een potentiële invloed op de onafhankelijkheid van de advocaat inhield. Het Gerecht concludeerde dat dit van invloed kon zijn op de professionele mening van de advocaat, wat wijst op een gebrek aan onafhankelijkheid als gevolg van de werkgelegenheidsstructuur (punten 57-58). Het Hof is het niet eens met de bevindingen van het Gerecht en oordeelt dat bewijs van formele en indirecte afhankelijkheid niet ipso facto mag leiden tot het veronderstelde gebrek aan onafhankelijkheid van de advocaat (punt 61). Aangezien er geen bewijs is dat de advocaat onder de directe controle van de CEO van Bonnanwalt stond, en er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de advocaat in zijn vermogen om rekwirante te verdedigen was aangetast, moet het vermoeden van onafhankelijkheid van de advocaat overeind blijven (punt 62). Het Hof bevestigt het beroep.

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam