De achtergrond van de zaak
De Italiaanse onderneming Acacia produceert en distribueert velgen in een aantal lidstaten, waaronder Duitsland. BMW heeft in Duitsland een procedure tegen Acacia ingeleid met het betoog dat de distributie door Acacia van bepaalde velgen inbreuk maakt op het ingeschreven gemeenschapsmodel van BMW. De Duitse rechter in eerste aanleg oordeelde dat Acacia de door BMW gestelde inbreuk heeft gemaakt, gelastte de beëindiging van de inbreuk en paste, onder verwijzing naar artikel 8, lid 2, van Rome IIVerordening [EG] van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, Duits recht toe op de aanvullende vorderingen van BMW.
In hoger beroep bij het Oberlandesgericht Düsseldorf betwist Acacia de inbreuk en stelt zij zich op het standpunt dat op de aanvullende vorderingen van BMW Italiaans recht van toepassing is.
Aangezien de verwijzende rechter twijfelde welk nationaal recht van toepassing was op de aanvullende vorderingen van BMW, en de beslechting van het geding van die vraag zou afhangen, aangezien de regels van het Duitse recht inzake het verstrekken van documenten en het overleggen van rekeningen verschilden van die van het Italiaanse recht, heeft de verwijzende rechter het Hof van Justitie de vraag voorgelegd of een krachtens artikel 82, lid 5, van Gemeenschapsmodellenverondening internationaal bevoegde rechter zijn nationale recht moet toepassen op onderwerpen die niet het voorwerp van harmonisatie zijn, dan wel het recht van “de aanvankelijke plaats van de inbreuk” (zoals vermeld in zaak C-24/16, Nintendo).
Het oordeel
Bij de beantwoording van deze vraag herinnert het Hof eraan dat een Gemeenschapsmodellengerecht waarbij een zaak aanhangig is gemaakt overeenkomstig artikel 82, lid 5, van de Gemeenschapsmodellenverondening, alleen bevoegd is ter zake van inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van de lidstaat waar dat gerecht is gelegen (punt 35). Bovendien verwijst het Hof naar artikel 88, lid 2, van de Gemeenschapsmodellenverondening, waarin is bepaald dat op zaken die niet door deze verordening worden bestreken, het nationale recht van het gerecht wordt toegepast (punt 40).
Het Hof vervolgt met de overweging dat in een situatie waarin de inbreuk binnen één lidstaat is gelokaliseerd, deze laatste regel niet aldus kan worden opgevat dat daarmee wordt beoogd het recht van een andere lidstaat of het recht van een derde land toe te passen. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Rome IIVerordening [EG] van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen, is immers het recht van toepassing dat geldt op de plaats waar een dergelijke inbreuk is gepleegd, in het geval van een rechtsvordering wegens inbreuk die is ingesteld krachtens artikel 82, lid 5, van Gemeenschapsmodellenverondening en die dus betrekking heeft op inbreuken of dreigende inbreuken die binnen één lidstaat zijn gepleegd, is dat toepasselijke recht hetzelfde als het recht van die lidstaat (punt 44).
Het Hof onderscheidt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie van die welke is onderzocht in zaak C-256/21 (Nintendo), die werd gekenmerkt door het feit dat dezelfde verweerder in het kader van de enkelvoudige gerechtelijke procedure werd beschuldigd van in verschillende lidstaten gepleegde inbreuken. Het Hof is van oordeel dat “de door het Hof in dat arrest gegeven uitlegging, volgens welke in die omstandigheden de zinsnede „recht van het land waar de inbreuk [op het betrokken recht] is gepleegd” als bedoeld in artikel 8, lid 2, van verordening nr. 864/2007 ziet op het recht van het land waar de oorspronkelijke inbreukmakende handeling is verricht (arrest van 27 september 2017, Nintendo, C‑24/16 en C‑25/16, EU:C:2017:724, punt 111), maakt het mogelijk te waarborgen dat een enkel recht van toepassing is op alle nevenvorderingen van een vordering wegens inbreuk die krachtens artikel 82, leden 1, 2, 3 of 4, van verordening nr. 6/2002 werd ingesteld, waarbij de aangezochte rechtbank overeenkomstig artikel 83, lid 1, van deze verordening bevoegd is om te oordelen over de feiten die op het grondgebied van alle lidstaten zijn begaan.” (punt 48). Er wordt evenwel geoordeeld dat “deze uitlegging kan echter niet worden toegepast op het geval waarin de houder van een gemeenschapsmodel geen vordering krachtens dat artikel 82, leden 1, 2, 3 of 4, instelt, maar ervoor kiest om krachtens lid 5 van dat artikel meerdere gerichte vorderingen in te stellen, die elk betrekking hebben op een inbreuk of dreigende inbreuk op het grondgebied van één enkele lidstaat. In dit laatste geval kan van de aangezochte rechtbank niet worden verlangd dat deze nagaat of er op het grondgebied van een andere lidstaat dan die waarop de vordering betrekking heeft, een oorspronkelijke inbreukmakende handeling is verricht, en dat zij op grond van die handeling het recht van die andere lidstaat toepast, terwijl noch die handeling noch het grondgebied van die lidstaat in het geding is.” (punt 49).