Het uitzenden van achtergrondmuziek in treinen en vliegtuigen is een vorm van communicatie met het publiek; de installatie van geluidsapparatuur of bijbehorende software die het uitzenden van achtergrondmuziek mogelijk maakt, is niet voldoende.

C-775/21

UPFR t SNTFC

Auteursrecht: Mededeling aan het publiek

20 Apr 2023

de achtergrond van de zaak

In deze zaak onderzocht het HvJ twee gevoegde zaken over de vraag of achtergrondmuziek die wordt uitgezonden in treinen en vliegtuigen een mededeling aan het publiek vormt onder de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en of de loutere installatie van geluidsapparatuur of bijbehorende software als zodanig kwalificeert.

In zaak C-775/21 spande UCMR, een collectieve beheersorganisatie die het auteursrecht op muziek in Roemenië beheert, een rechtszaak aan tegen Blue Air voor het Tribunalul Bucuresti (regionale rechtbank van Boekarest, Roemenië). UCMR eiste een vergoeding voor, onder andere, het uitzenden van auteursrechtelijk beschermde werken aan boord van vliegtuigen waarvoor Blue Air niet de juiste licentie had verkregen. Blue Air voerde aan dat zij weliswaar over de nodige software beschikte om muziek uit te zenden op 22 van haar 28 vliegtuigen, maar dat zij slechts op 14 van deze vliegtuigen achtergrondmuziek uitzond. Bovendien hadden ze geen winstoogmerk en was het bestaan van de geluidssystemen ingegeven door veiligheidsoverwegingen. De regionale rechtbank oordeelde in het voordeel van UCMR en stelde dat de aanwezigheid van apparaten die de mededeling van werken mogelijk maken, een weerlegbaar vermoeden creëerde dat die werken openbaar werden gebruikt. Blue Air ging tegen de beslissing in beroep bij de Curtea de Apel Bucureşti (Hof van Beroep in Boekarest), wat ertoe leidde dat het Hof van Beroep vragen stelde aan het Europees Hof van Justitie. In wezen vroeg het Hof of de loutere aanwezigheid van geluidsapparatuur aan boord van een vliegtuig, die vereist is door de wetgeving inzake de veiligheid van het luchtverkeer, voldoende is om een weerlegbaar vermoeden te vestigen dat de mededeling aan het publiek plaatsvindt.

In zaak C-826/21 deed zich een soortgelijke situatie voor, maar dit keer met betrekking tot treinen in plaats van vliegtuigen. In deze zaak spande UPFR (een andere collectieve beheersorganisatie die de naburige rechten van fonogrammenproducenten beheert) een rechtszaak aan tegen CFR, een spoorwegmaatschappij, en eiste betaling van de mededeling van beschermde werken in passagierswagons die door CFR werden geëxploiteerd. De UPFR voerde aan dat de loutere aanwezigheid van geluidssystemen op bepaalde treinen van CFR een mededeling aan het publiek vormde overeenkomstig artikel 3, lid 1, van de auteursrechtrichtlijn. Dit beroep werd echter door de regionale rechtbank verworpen. De UPFR ging in beroep en het Hof van Beroep stelde het Hof van Justitie onder meer de vraag of een spoorwegmaatschappij die gebruikmaakt van treinstellen die zijn uitgerust met geluidssystemen, bedoeld voor de mededeling van informatie aan passagiers, een “mededeling aan het publiek” in de zin van de richtlijn auteursrecht vormt.

het oordeel

Het Hof stelt dat het begrip “mededeling aan het publiek” ruim moet worden uitgelegd en “elke mededeling aan het publiek omvat die niet aanwezig is op de plaats van oorsprong van de mededeling, alsmede elke dergelijke doorgifte of wederdoorgifte van een werk aan het publiek per draad of draadloos, met inbegrip van uitzending” (punt 46). Het Hof is van oordeel dat voor een mededeling aan het publiek twee criteria vereist zijn: i) een mededelingshandeling en ii) mededeling aan een publiek (Youtube en Cyando , C-682/18 en C-683/18). Bij de beoordeling moet rekening worden gehouden met verschillende aanvullende criteria, zoals de rol van de gebruiker en het winstoogmerk van de mededeling. In dit geval voldoet het uitzenden van achtergrondmuziek in het personenvervoer aan deze criteria en vormt het dus een mededeling aan het publiek: “aangezien deze exploitant aldus, met volledige kennis van de gevolgen van zijn gedrag, tussenbeide komt om zijn klanten toegang te verschaffen tot een beschermd werk, met name wanneer deze klanten zonder deze tussenbeide in beginsel niet in staat zouden zijn om van het uitgezonden werk te genieten” (punt 53).

Met betrekking tot de tweede vraag stelt het Hof dat de enkele installatie van geluidsapparatuur of bijbehorende software aan boord van een vervoermiddel niet kan worden aangemerkt als een mededeling aan het publiek op grond van artikel 3, lid 1, van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij en artikel 8, lid 2, van de Richtlijn Verhuurrecht en UitleenrechtRichtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom. De loutere installatie “kan niet worden vergeleken met handelingen waarbij dienstverleners opzettelijk beschermde werken aan hun klanten doorgeven door een signaal te verspreiden via ontvangers die zij in hun inrichting hebben geïnstalleerd en die toegang tot die werken verschaffen” (punt 71).

Tot slot gaat het Hof in op de vraag of de nationale wetgeving, zoals uitgelegd door de nationale rechter, een weerlegbaar vermoeden van mededeling aan het publiek kan vestigen op basis van de aanwezigheid van geluidssystemen in vervoermiddelen. Het Hof benadrukt dat nationale wetgeving geen ruimere bescherming kan bieden dan in de relevante richtlijnen is vastgelegd. Het Hof concludeert dat een nationale wettelijke regeling die een dergelijk vermoeden vestigt, dat kan leiden tot een vergoeding zonder dat er sprake is van een daadwerkelijke mededeling aan het publiek, wordt uitgesloten door artikel 8, lid 2, van de Richtlijn Verhuurrecht en UitleenrechtRichtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam