De achtergrond van de zaak
In deze zaak gaat het om de betekenis en de reikwijdte van de begrippen “fonogram” en “reproductie van dat fonogram” in het kader van artikel 8, lid 2, van de Richtlijn Verhuurrecht en UitleenrechtRichtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.
Het geschil dat aan het hoofdgeding ten grondslag ligt, is gerezen tussen Atresmedia, een vooraanstaande Spaanse mediagroep, en AGEDI en AIE, entiteiten die de intellectuele-eigendomsrechten van producenten van fonogrammen en van uitvoerende kunstenaars beheren. AGEDIA en AIE hebben van Atresmedia schadevergoeding gevorderd voor de ongeoorloofde reproductie en openbare mededeling van gesynchroniseerde fonogrammen in audiovisuele werken.
In eerste aanleg werden de vorderingen van AGEDI en AIE tegen Atresmedia afgewezen door de Juzgado de lo Mercantil de Madrid, de handelsrechtbank van Madrid. AGEDI en AIE stelden beroep in tegen deze uitspraak bij de Audiencia Provincial de Madrid (de provinciale rechtbank van Madrid). In hoger beroep oordeelde de Audiencia Provincial - ten gunste van AGEDI en AIE - dat voor gesynchroniseerde fonogrammen in audiovisuele werken een billijke vergoeding aan de desbetreffende rechthebbende moet worden betaald.
Atresmedia ging in beroep bij het Tribunal Supremo (het Hooggerechtshof van Spanje) dat besloot de procedure te schorsen en prejudiciële vragen over gesynchroniseerde fonogrammen te verwijzen naar het Hof van Justitie. In wezen vroeg het Tribunal Supremo het HvJ om te verduidelijken of de "reproductie van een voor commerciële doeleinden uitgegeven fonogram ” waarnaar wordt verwezen in artikel 8, lid 2 van de Richtlijn Verhuurrecht en UitleenrechtRichtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, ook het gesynchroniseerde fonogram in een audiovisueel werk omvat. En zo ja, dan zou een omroeporganisatie verplicht zijn een billijke vergoeding te betalen aan de rechthebbende.
Het oordeel
In antwoord op de eerste vraag merkt het HvJEU op dat noch Richtlijn Verhuurrecht en Uitleenrecht, noch enige EU-richtlijn op het gebied van auteursrecht het begrip “fonogram” definieert of een uitdrukkelijke verwijzing naar het recht van de lidstaten bevat om de reikwijdte van dat begrip te bepalen (punt 32). Volgens vaste rechtspraak worden de betekenis en de reikwijdte van het begrip dus autonoom en uniform uitgelegd in de gehele Europese Unie Recorded Artists Actors Performers (C-265/19).
Het Hof herhaalt eerst dat het begrip “fonogram” een basisbegrip is op het gebied van auteursrecht en naburige rechten. Daarom analyseert het HvJEU de wetgevingsachtergrond Richtlijn Verhuurrecht en UitleenrechtRichtlijn 2006/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom. Wat de formulering van artikel 3, onder b), van het Verdrag van Rome betreft, wordt het begrip “fonogram” gedefinieerd als elke “uitsluitend auditieve” vastlegging van geluiden van een uitvoering of van andere geluiden. Het Hof overweegt dat uit de voorgaande bepaling volgt dat de audiovisuele werken niet onder dat begrip vallen (punt 37). Bovendien moet het begrip worden uitgelegd in overeenstemming met het WPPT. Samen met het Verdrag van Rome sluit het WPPT uit dat “een in een cinematografisch werk of een ander audiovisueel werk opgenomen vastlegging van geluiden onder het begrip „fonogram” in de zin van deze bepaling valt” (punt 41).
Met betrekking tot het begrip “reproductie van een fonogram” oordeelt het Hof dat een audiovisuele opname die de vastlegging van een audiovisueel werk bevat, niet kan worden aangemerkt als een “fonogram” in de zin van deze bepalingen. Om dezelfde reden kan een dergelijke opname niet onder het begrip “reproductie” van dat fonogram vallen (punten 51 tot en met 52).
Ten slotte concludeert het Hof dat “de mededeling van een dergelijke opname aan het publiek geeft dan ook geen recht op vergoeding als bedoeld in die bepalingen.” (punt 53). Met betrekking tot de tweede vraag oordeelt het Hof dat "de gebruiker de in deze bepalingen bedoelde enkele billijke vergoeding niet dient te betalen wanneer hij een audiovisuele opname die de vastlegging van een audiovisueel werk bevat waarin een fonogram of een reproductie daarvan is opgenomen, meedeelt aan het publiek” (punt 56).