de achtergrond van de zaak
Austro-Mechana is een auteursrechtenorganisatie die het recht uitoefent op de vergoeding die verschuldigd is op grond van § 42b, lid 1, van de Oostenrijkse auteurswet; de “heffing voor privékopieën”. Austro-Mechana heeft het Handelsgericht Wien verzocht om veroordeling van de Duitse hostingprovider Strato tot betaling van de vergoeding voor “opslagmedia van welke aard ook”, op grond dat Strato aan zijn zakelijke en particuliere klanten de dienst “HiDrive” aanbiedt, waarmee het cloud computing-opslagruimte aan hen ter beschikking stelt.
Strato betwistte het verzoek met het argument dat voor cloud computing-diensten geen vergoeding verschuldigd is. Strato stelt dat het in Duitsland, waar zijn servers worden gehost, reeds de vereiste heffing voor het kopiëren voor privégebruik heeft betaald, aangezien deze heffing door de fabrikant of importeur in de prijs van de servers is verwerkt. Strato voegde daaraan toe dat gebruikers in Oostenrijk ook al een thuiskopieheffing hadden betaald voor het maken van thuiskopieën op de eindapparatuur die nodig is voor het uploaden van content naar de cloud.
Bij vonnis van 25 februari 2020 heeft het Handelsgericht Wien het beroep van Austro-Mechana verworpen met de overweging dat Strato haar klanten geen opslagmedia ter beschikking stelt, maar hun een online opslagdienst aanbiedt. Austro-Mechana heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Wien, dat onder verwijzing naar het arrest van 29 november 2017, VCAST (C-265/16), opmerkt dat niet geheel duidelijk is of de opslag van content in het kader van cloud computing binnen de werkingssfeer van artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 valt. In die omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Wien besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
“Moet de uitdrukking “op elke drager” in artikel 5, lid 2, sub b, van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij aldus worden uitgelegd dat zij ook servers van derden omvat die aan natuurlijke personen (klanten) voor privégebruik (en voor doeleinden die direct noch indirect commercieel zijn) opslagruimte op deze servers ter beschikking stellen die deze klanten gebruiken voor reproductie door middel van opslag (“cloud computing”)?
2) Zo ja: moet de in de eerste vraag genoemde bepaling aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op een nationale regeling volgens welke de auteur recht heeft op een billijke vergoeding (vergoeding voor de exploitatie van het reproductierecht op opslagmedia), wanneer
wanneer een werk (dat is uitgezonden, ter beschikking van het publiek is gesteld of is vastgelegd op een opslagmedium dat voor commerciële doeleinden is geproduceerd) naar zijn aard voor persoonlijk of privégebruik kan worden gereproduceerd door het op te slaan “op een opslagmedium van welke aard ook dat geschikt is voor een dergelijke reproductie en dat in het kader van een commerciële activiteit op het nationale grondgebied in de handel wordt gebracht”,
en wanneer in dat verband de in vraag 1 beschreven opslagmethode wordt gebruikt?“”
het oordeel
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 5, lid 2, sub b, van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij aldus moet worden uitgelegd dat de in deze bepaling genoemde uitdrukking “reproducties op elke drager” het opslaan voor privédoeleinden omvat van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken op een server waarop de aanbieder van een cloud computing-dienst een gebruiker opslagruimte ter beschikking stelt.
Het Hof overweegt om te beginnen dat artikel 5, lid 2, sub b, van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij de lidstaten toestaat om uitzonderingen te maken op het reproductierecht voor niet-commercieel privégebruik, met een billijke compensatie voor de rechthebbenden (punt 15). Het HvJ blijft concluderen dat de term “reproductie” ruim moet worden geïnterpreteerd om rechtszekerheid te waarborgen en om in overeenstemming te zijn met de doelstelling van de Richtlijn auteursrecht om een hoog niveau van bescherming te bieden aan rechthebbenden (punt 16). Het opslaan van een kopie van een werk in een clouddienst is een “reproductie” omdat het gaat om het maken van een kopie van het werk (punt 17). Het begrip 'elk medium' wordt niet specifiek gedefinieerd in de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, maar moet ruim worden geïnterpreteerd zodat ook servers die worden gebruikt in cloud computing hieronder vallen (punten 19 en 20). Verwijzend naar Nederlands Uitgeversverbond en Groep Algemene Uitgevers (C-263/18), is het HvJ aldus van mening dat zijn interpretatie in overeenstemming is met het doel van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij om een flexibel kader te creëren dat kan worden aangepast aan technologische ontwikkelingen in de informatiemaatschappij (punt 25).De interpretatie mag geen onderscheid maken tussen het opslaan van kopieën op cloudservers en fysieke opnamemedia (punt 29). Het argument dat cloud-opslag niet kan worden gescheiden van mogelijke communicatiehandelingen wordt onderscheiden van eerdere zaken, en communicatie wordt beschouwd als een afzonderlijke handeling, zoals ook is vastgesteld in het arrest VCAST (C-265/16) van het Hof van Justitie (punt 31).
Het HvJ herformuleert de tweede vraag als “[moet] artikel 5, lid 2, sub b, van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die de in die bepaling bedoelde uitzondering heeft omgezet en die de verstrekkers van opslagdiensten in het kader van cloud computing niet verplicht tot betaling van een billijke compensatie voor het ongeoorloofd opslaan van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken door natuurlijke personen die gebruiker zijn van die diensten, voor privégebruik en voor doeleinden die direct noch indirect commercieel zijn”.
Het HvJ oordeelt dat artikel 5, lid 2, onder b), van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij de lidstaten toestaat uitzonderingen te maken voor niet-commerciële privé-reproducties, op voorwaarde dat de rechthebbenden een billijke compensatie ontvangen (paragraaf 37). Nationale wetten die deze uitzondering ten uitvoer leggen, moeten ervoor zorgen dat deze compensatie daadwerkelijk wordt geïnd, aangezien het kopiëren door natuurlijke personen voor privégebruik zonder toestemming van de rechthebbenden als potentieel schadelijk wordt beschouwd (punf 39). Deze interpretatie heeft ook betrekking op het opslaan van kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken in cloud-opslag voor privégebruik, wat in overeenstemming is met de doelstelling van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij om een eerlijk evenwicht tussen rechthebbenden en gebruikers te bevorderen (punt 40). De lidstaten hebben beoordelingsvrijheid bij het vaststellen van de details van billijke compensatieregelingen (punten 41 en 42), maar eventuele heffingen mogen niet hoger zijn dan de potentiële schade voor rechthebbenden (punt 50).
Bovendien kan de heffing voor het kopiëren voor privé-gebruik uiteindelijk door de privé-gebruiker worden betaald, maar de lidstaten kunnen deze heffing opleggen aan de leveranciers van apparatuur om praktische problemen bij het identificeren van gebruikers aan te pakken (punt 48). Het compensatiesysteem moet worden gerechtvaardigd door deze praktische moeilijkheden, en het heffingssysteem mag niet hoger zijn dan de mogelijke schade voor de rechthebbenden, zodat er een eerlijk evenwicht is tussen hun belangen en die van de gebruikers (punt 53). Deze alomvattende benadering biedt ruimte voor flexibiliteit bij de tenuitvoerlegging van de uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik, met name in de dynamische context van cloud computing-diensten, op voorwaarde dat het fundamentele beginsel van een billijke compensatie en de bescherming van de rechten van de rechthebbenden gedurende het hele proces worden gehandhaafd (punt 54).