Volledige harmonisatie van het recht op reproductie en mededeling aan het publiek, maar niet van de reikwijdte van de uitzonderingen en beperkingen

C-469/17

Funke Medien v Bundesrepublik Deutschland

Auteursrecht: Beperkingen

29 Jul 2019

De achtergrond van de zaak

De Bondsrepubliek Duitsland stelt wekelijks een militair statusrapport op over de buitenlandse inzet van de Bundeswehr (federale strijdkrachten). Deze rapporten, die 'Unterrichtung des Parlaments' (parlementaire briefings, 'UdP's') worden genoemd, worden naar geselecteerde leden van de Bondsdag (federaal parlement) en ministeries gestuurd en worden gecategoriseerd als 'Gerubriceerde documenten - beperkt', het laagste van de vier vertrouwelijkheidsniveaus die in de Duitse wet zijn vastgelegd.

Op een bepaald moment kreeg Funke Medien, die de website van een Duits dagblad genaamd de Westdeutsche Allgemeine Zeitung beheert, op onbekende wijze een groot deel van de UdP's in handen, die het als “Afghanistan papers” op zijn website publiceerde.

De Bondsrepubliek Duitsland, die van mening was dat Funke Medien daarmee inbreuk maakte op haar auteursrecht op de UdP's, heeft een verbodsactie tegen Funke Medien ingesteld. De vordering werd toegewezen door het Landgericht Köln en de daaropvolgende beroepen werden afgewezen. In het hoger beroep over een rechtsvraag concludeerde het Bundesgerichtshof (federale rechtbank, Duitsland) dat de rechtbank in het bestreden vonnis geen feitelijke vaststellingen had gedaan waaruit kon worden geconcludeerd dat de UdP's originele creaties zijn. Alvorens de zaak naar deze rechterlijke instantie terug te verwijzen om dit te beoordelen, achtte de verwijzende rechter het echter nuttig om eerst na te gaan of de openbaarmaking van de UdP's door Funke Medien viel onder de beperkingen van het Duitse auteursrecht met betrekking tot de verslaggeving over actuele gebeurtenissen, citaten of de vrijheid van informatie, dan wel werd gerechtvaardigd door de persvrijheid als bedoeld in artikel 11 van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01).

In deze omstandigheden heeft het Bundesgerichtshof het Hof vragen gesteld, met de vraag of AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, een beoordelingsmarge toestaat voor de omzetting in nationaal recht van het in AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij bedoelde recht van reproductie en mededeling aan het publiek, en van de door deze richtlijn toegestane beperkingen en restricties op deze rechten. Bovendien heeft de verwijzende rechter gevraagd op welke wijze de grondrechten van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) in aanmerking moeten worden genomen om de draagwijdte van deze beperkingen of restricties te bepalen en of deze rechten beperkingen of restricties rechtvaardigen die verder gaan dan die waarin is voorzien in artikel 5, leden 2 en 3, AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij.

Het oordeel

Als inleidende opmerking merkt het Hof allereerst op dat, om te bepalen of de UdP's kunnen worden aangemerkt als “werken” in de zin van de AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet worden nagegaan “of de auteur bij het opstellen van die verslagen vrije en creatieve keuzen heeft kunnen maken die de oorspronkelijkheid van het betrokken materiaal aan de lezer kunnen overdragen, die voortvloeit uit de keuze, de schikking en de combinatie van de woorden waarmee de auteur op een oorspronkelijke wijze uitdrukking heeft gegeven aan zijn creatieve geest en tot een resultaat is gekomen dat een intellectuele schepping vormt” (punt 23). Het Hof oordeelt dat niet aan deze maatstaf is voldaan indien de statusrapporten “zuiver informatieve documenten zijn, waarvan de inhoud volledig wordt bepaald door de hierin vervatte informatie, waardoor die informatie en de uitdrukking ervan in die verslagen samenvallen en die verslagen dus een louter technische functie hebben en iedere vorm van oorspronkelijkheid wordt uitgesloten(punt 24).

Vervolgens gaat het Hof in op de eerste vraag, die het begrijpt als de vraag of de artikelen 2, sub a, en 3, lid 1, van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, die voorziet in het exclusieve recht van reproductie en mededeling aan het publiek, en artikel 5, lid 3, sub c en d, van die richtlijn, die bepaalde vormen van gebruik in verband met de verslaggeving over actuele gebeurtenissen en citaten toestaan, moeten worden uitgelegd als maatregelen van volledige harmonisatie.

Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend met betrekking tot de artikelen 2, sub a, en 3, lid 1, van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, aangezien deze bepalingen het uitsluitende recht van de auteursrechthebbende op reproductie en beschikbaarstelling voor het publiek in ondubbelzinnige bewoordingen omschrijven en aan geen enkele voorwaarde of maatregel in een bepaalde vorm zijn onderworpen. Bovendien herinnert het Hof eraan dat het reeds heeft geoordeeld dat deze bepalingen een geharmoniseerd rechtskader vormen dat een hoog en gelijk niveau van bescherming van het reproductierecht en het recht van beschikbaarstelling voor het publiek waarborgt.

Wat de beperkingen in artikel 5, lid 3, sub c, tweede geval, en sub d, van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij betreft, herinnert het Hof eraan dat de beoordelingsmarge van de lidstaten bij de omzetting in nationaal recht van een bepaalde uitzondering of beperking van geval tot geval moet worden bepaald, met name aan de hand van de bewoordingen van de betrokken bepaling en de door de Uniewetgever beoogde mate van harmonisatie. Toegepast op de beperkingen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, oordeelt het Hof dat uit de bewoordingen van de relevante bepalingen en de bedoeling van de Uniewetgever volgt dat “de lidstaten bij de omzetting van deze bepalingen en bij de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering ervan, over een beduidende discretionaire ruimte beschikken en zij dus de betrokken belangen kunnen afwegen” (punt 43).

Het Hof benadrukt echter wel dat de discretionaire bevoegdheid bij de toepassing van beperkingen en restricties waarin is voorzien in artikel 5, leden 2 en 3, van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, in verschillende opzichten beperkt is:

  • Ten eerste moet deze discretionaire bevoegdheid worden uitgeoefend binnen de door de EU-wetgeving opgelegde grenzen, wat betekent dat de lidstaten niet in alle gevallen vrij zijn om op een niet-geharmoniseerde manier de parameters voor deze uitzonderingen of beperkingen te bepalen. In het bijzonder mogen de lidstaten alleen in een uitzondering of beperking voorzien als zij voldoen aan alle voorwaarden die in de desbetreffende bepaling zijn vastgelegd en aan de algemene beginselen van het EU-recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel.

  • In de tweede plaats mag de beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten niet zodanig worden gebruikt dat afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, namelijk het tot stand brengen van een hoog niveau van bescherming voor auteurs en het waarborgen van de goede werking van de interne markt, maar moet zij tegelijkertijd de doeltreffendheid van de beperkingen en restricties waarborgen en de inachtneming van het doel ervan mogelijk maken, teneinde een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal te waarborgen.

  • Ten derde wordt de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten ook beperkt door artikel 5, lid 5, van de richtlijn, dat de zogenaamde driestappentoets bevat.

  • En ten slotte moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zij zich baseren op een uitlegging van de richtlijn die een juist evenwicht mogelijk maakt tussen de verschillende grondrechten die door de rechtsorde van de Europese Unie worden beschermd op grond van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01).

In het licht van de voorgaande overwegingen concludeert het Hof in het antwoord op de eerste vraag “dat artikel 2, onder a), en artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 aldus moeten worden uitgelegd dat zij maatregelen zijn die volledige harmonisatie van de materiële inhoud van de aldaar bedoelde rechten bewerkstelligen. Artikel 5, lid 3, onder c), tweede geval, en onder d), van die richtlijn moet aldus worden uitgelegd dat het geen volledige harmonisatie van de draagwijdte van de daarin vervatte beperkingen of restricties tot stand brengt” (punt 54).

Vervolgens gaat het Hof na of de grondrechten van vrijheid van informatie en persvrijheid, neergelegd in artikel 11 van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01), naast de uitzonderingen of beperkingen van artikel 5, leden 2 en 3, AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, een afwijking van de exclusieve rechten van de auteur kunnen rechtvaardigen. Het Hof oordeelt dat dit niet het geval is, aangezien de lijst van uitzonderingen en beperkingen in artikel 5 van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij limitatief is en de mechanismen die een evenwicht tussen de verschillende rechten en belangen van de houders van auteursrechten en de gebruikers van beschermde zaken mogelijk maken, reeds zijn opgenomen in AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij zelf.

Wat betreft de wijze waarop rekening moet worden gehouden met de grondrechten van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01), merkt het Hof op dat artikel 5, lid 3, onder c) en d), van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij specifiek tot doel heeft een juist evenwicht te verzekeren tussen, enerzijds de rechten en belangen van de rechthebbenden en anderzijds de rechten en belangen die worden beschermd door artikel 11 van het HandvestHandvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01). Onder verwijzing naar de rechtspraak van het EHRM oordeelt het Hof dat bij het vinden van dit evenwicht met name rekening moet worden gehouden met de omstandigheid “dat het betrokken soort „uiteenzetting” of informatie van groot belang is, met name in het kader van politieke gedachtewisselingen of een debat van algemeen belang” (punt 74).

Toegepast op de onderhavige zaak merkt het Hof op dat Funke Medien de UdP's niet alleen op haar website heeft gepubliceerd, maar deze ook in een gestructureerde vorm heeft gepresenteerd, samen met een inleidende noot, verdere links en een ruimte voor opmerkingen. Het Hof oordeelt dat bijgevolg moet worden geoordeeld dat de publicatie van die documenten kan neerkomen op “gebruik van werken [...] in het kader van [...] berichtgeving” en dus onder artikel 5, lid 3, sub c, tweede geval, van AuteursrechtrichtlijnRichtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij kan vallen, mits aan de andere in die bepaling gestelde voorwaarden is voldaan.

Neem contact met ons op.

info@acr.amsterdam